De ramp

Oude Tonge, 1953. Het is geen nacht zoals alle andere nachten. De mensen in ons dorp voelen dat er iets staat te gebeuren. Het water staat té hoog, de wind waait té hard, de storm is anders dan anders. En als dan de kerkklokken luiden midden in de nacht, dan weet je: het is niet pluis.

Het water beukt tegen de dijk, midden in de nacht stroomt het water de polders in. De dijken zijn niet bestand tegen de zware storm en het springtij. Het is de nacht van 31 januari op 1 februari in 1953. Mensen vluchten naar de bovenste verdieping van hun huis, soms lukt het ze nog wat bezittingen mee te nemen. Pakken wat je pakken kan. Voor de een is dat een warme jas, voor de ander een geldkistje, de pudding of de soep die gekookt was voor de zondag. De dieren in de stallen kunnen geen kant op, ze staan met touwen vast. Ze loeien, hinniken en blaten. Geluiden van dieren in nood. Hun baasjes kunnen er niet meer naar toe. Ons dorp wordt uiteindelijk als zwaarste getroffen. Tien procent van de bevolking verdrinkt…

De huizen zijn niet bestand tegen zoveel natuurgeweld. Ze zouden mensen bescherming moeten geven, maar sommige storten als een kaartenhuis in. Andere huizen raken zwaar beschadigd.

Ik ken inmiddels vele verhalen van mensen die ‘de Ramp’ hebben meegemaakt. Ze raken me enorm. Je kan het je niet voorstellen. Wij spreken op ons eiland Goeree-Overflakkee van: ‘Dat is van vóór, of dat is van ná de Ramp’. Ik ben met die zinnen opgegroeid – als oma vertelde: ‘Ik heb geen foto’s van je ooms en tantes toen ze klein waren; die foto’s zijn met de ramp verdronken.’ Of: ‘Dat is nog een kopje van het servies van vóór de ramp.’

De Ramp speelt ook altijd een rol in de levensverhalen die ik hoor als ik verhalen schrijf. Hij heeft mensen gevormd tot wie ze zijn. De verhalen laten mij niet los. Ik besef maar al te goed dat ik niks meegemaakt heb. Mijn grootste kinderleed was de dood van mijn konijn Brammetje.

Zo is er de mevrouw die me op haar sterfbed vertelt dat ze nog steeds haar kleine neefje voor zich ziet. Ze kleedt hem aan en hij lacht naar haar. Ze geeft hem aan haar familieleden, omdat ze van het dak van het huis op een vlot moet stappen. Later blijkt het jongetje ‘kwijt’. Drie maanden later wordt hij gevonden, als het water weer is gezakt. Ze herkennen hem aan zijn kleertjes.

Of neem het gezin dat in de polder woonde in een klein dijkhuis. Als het water komt, lukt het vader om balken vanuit het huis richting de dijk te leggen. De kinderen zijn doodsbang, maar ze móeten die balken op om op de dijk te komen. Met wind van orkaankracht, in je pyjama. Als het laatste familielid op de dijk belandt, wordt het hele huis weggespoeld. Alleen kilometers water om hen heen. Zou er iemand komen om hen te redden? Het is zo ver de polder in, het is niet aannemelijk dat ze het overleven. Maar ze bidden en zingen alle psalmen die ze kennen. Ze houden elkaar warm en bemoedigen elkaar… en dan komt er toch hulp. Hulp waarvoor ze eeuwig dankbaar zijn.

Maar sommige hulp komt te laat. Of de hulp komt wel en dan gaat het alsnog fout. De man die urenlang met zijn kind op een lantaarnpaal zit. Als er reddingstroepen arriveren, glijdt het kind uit zijn handen en verdrinkt. De twee kleine meisjes die op een matras wegdrijven, het kolkende water in. De moeder die haar man en haar zeven kinderen ziet verdrinken. De ouders die zeggen tegen hun zoon: ‘Ga jij maar naar je vriendinnetje, zij woont hoog op de dijk, daar ben je veilig’. Hij verdrinkt, omdat het huis niet bestand is tegen het wassende water. De ouders hebben voor altijd een schuldgevoel.

En dan daarna… wat te denken van al die mensen die gingen ‘opruimen’? Wat een diep respect voor alle mensen die dat hebben gedaan. Zij gingen de huizen in en vonden hun eigen dorpsgenoten. Ze haalden alle dode dieren uit de stallen. Dat moet vreselijk geweest zijn. De indrukken, die geur. Dat zouden ze nooit vergeten.

Ik luister aandachtig naar al die verhalen. Het is nu bijna zeventig jaar geleden. Als die mensen er straks niet meer zijn, verdwijnen de verhalen.

Wat hebben die mensen angsten gekend, grote persoonlijke en materiële verliezen geleden, honger gehad. Maar wat waren ze sterk! Ze bouwden samen weer een nieuw dorp en gingen door. Sommige mensen praten er vaak over. Anderen soms. Sommigen nóóit. Omdat ze het niet kunnen.

Op 1 februari herdenken wij de Watersnoodramp van 1953. Het is al een hele tijd geleden. Maar voor velen voelt het nog als de dag van gisteren.

Facebook
WhatsApp
LinkedIn